woensdag 26 september 2007

1898

Menado, 18 Januari 1898.

Lieve Moeder,

Gisterenavond erg vermoeid van een reis naar Talisse teruggekeerd met Veth, en hedenochtend sluit reeds de post; dus geen tijd voor part. corresp. Juist nog op onzen trouwdag thuis; anders geen tijd, die zóó te herdenken als we wel wenschten. Zulke feiten moet men alleen samen herdenken; er zijn zóó vele herinneringen aan verbonden. Lotje heeft een erg drukken tijd achter den rug met onzen logé-gastronoom, anders een aardige kerel, en dat stomme inlandsche personeel. Enfin, nu komt er rust, en neem ik eens een dag vacantie, om van ganscher harte van vrouw en kind te genieten. Didi wordt echt verstandig en zegt alles na; alleen houdt hij van lange uitha­len, T.Jettie wordt:Tanta Jajajajettie!
Basta! lieve moeder een zoen van Uw Dirk.
********************


Menado 16 Febr., 1898.

Lieve beste Moeder,

Ziezoo! de mail is klaar, en ik heb voor de zaak niets meer te doen, en nog een uurtje vóór postsluiting over; het is mij een dagje wel geweest, en zal ik de weelde niet opkennen, als mijn goede Koopmans weer goed + wel hier is.
Waar het hart vol van is, loopt de mond van over, en zoo moet ik U dadelijk vertellen, dat wij tot onze innige dank­baarheid met zekerheid kunnen zeggen, dat Didi, zoo God wil, een broertje of zusje zal krijgen. Merkwaardigerwijze moet het weder precies om en nabij den 8en Aug. gebeuren. Zoodat het best mogelijk is, dat het juist op zijn verjaardag gebeurt. U kunt begrijpen hoe innig blij we hiermede zijn, te meer, daar er sedert Didi's komst twee volle jaren dan zijn voorbij gegaan, voldoende om Lotje weer geheel op krachten te krij­gen en flink en sterk te maken. en vooral om Didiman tot een flinken jongen te hebben doen opgroeien. Vooral ook voor hem zijn wij zoo blij; hoe heerlijk zal hij naderhand zoo'n speelmakkertje vinden, hij, die zoo dol op kinderen is. Ik voor mij zal een lief meisje, een aardig nonnetje, erg prettig vinden, vooral om het naar U te kunnen noemen,. Maar ook, wat leuk om naderhand met twee robbedoezen van jongens te komen aanzetten. Wat is het leven toch schoon, als men een lieve vrouw en de zegen van kinderen heeft! Gelukkig zijn die eerste akelige maanden nu achter den rug, en begint Lotje weer op te fleuren, en komt die innig lieve glans weer in haar oogen, die de gedachte aan dat komende jonge wezentje doet ontstaan. Zoo poëtisch als de zaak op zichzelf is, zoo prozaïsch is de voorafgaande periode van onpasselijkheid etc. Dat vind ik iets verschrikkelijks, vooral omdat er absoluut niets aan te doen is, en de dokter bij dien toch akeligen toestand maar lachend zegt: dat hoort er zoo bij.
Alles goed en wel, het is erg egoïstisch maar als mijn vrouw zoo in de lappenmand is, ben ik geen mensch; daar kan ik niet tegen, en kost het mij de grootste zelfbe­heersching, om niet wanhopig te worden, en af en toe tegen mensch of dier eens uit te varen. Juist dan moest ik kalmee­rend en welgemoed zijn, maar zoo'n misselijkheidsperiode werkt zoo irriterend op mij (ik word dan zelf ook zoo misselijk)dat ik de grootste moeite heb mij goed te houden.
Maar nu komt de eetlust al weder terug. Spoedig beginnen weder de gezellige wandelingen, maar nu met zijn drietjes, en dan gaan we weder heerlijk dweepen en droomen voor de toe­komst.
Anders, we kunnen soms ontzettend verlangen, vooral om ons kind, en, naar we hopen, weldra onze kinderen, aan U en allen te kunnen laten zien. Het leven heeft hier veel voor, maar die verre afstand, en de onmogelijkheid anderen te laten deelen in ons geluk, is een groote schaduwzijde. Vriend Veth was geloof ik erg enthousiast over die idylle op Sario, en zal hij bij U komen en U alles vertellen.
Toch denk ik niet aan terugkeeren vóór wij dit, geheel vrij van financiële zorgen, kunnen doen. We leggen nu het fondament om daarop later gerust te kunnen wonen. Het zal zomer van 1901 orden voor we komen. Die Parijsche tentoonstel­ling laat ik dan maar waaien.
Hierbij een wisseltje van Fl. 150.- ter Uwer bediening. Hartelijke groeten aan allen, die ons lief zijn. Lotje zal U wel de kusjes van Didi hebben ingepakt.
Uw liefh. Zoon Dirk.
**********************************


Sario, 9 April 1898.

Lieve beste Moeder,

Nu ik al verschillende booten heb moeten laten passeeren, zonder er van mijne hand wat bij te doen, wil ik probeeren, of het in dit avonduurtje wil lukken. Ik durf niet zeggen, dit rustig avonduurtje, want het is nu de tijd, dat onze bewegelijke kleine baas, zich binnenshuis roert. Zoodra het donker is, ca. 6 uur, krijgt hij zijn avondeten, en daarna is het spelen en drukzijn, tot hij kort na 8 heerlijk in zijn bedje in slaap valt. Overdag speelt hij bijna altijd buiten, behalve op het midden van de dag, wanneer de hitte het ergst is, en hij een stevigen dut pakt. Hij heeft een tijd lang een speelmakkertje gehad in Nonnie Pirsch, die nu over eenige dagen voor goed bij een zendelingfamilie in huis komt. Wij zijn erg blij, dat er hoop bestaat dat hij een eigen echt kameraadje krijgt, want hoe aardig het voor kinderen is, om gezelschap te hebben, ze nemen te spoedig iets van elkander over, en wanneer het van een vreemd kind is, komen er soms elementen in, die men liever mist. Intusschen is het voor dat meisje van groot voordeel geweest hier 2 maanden onder de zorg van Lotje te zijn geweest; lichamelijk is het prachtig bijge­komen, en voor het overige is er ook vooruitgang te zien. Wij willen hopen, dat het kind naderhand goed terecht komt, hoewel er voor zoo'n geval immens veel geduld vereischt wordt.
Over Uw lief kleinkind valt niets dan goeds te zeggen. Lichamelijk ontwikkelt hij zich prachtig, het is een type van bloeiende gezondheid. Behalve in zijn lief donker­blond krullekopje, zit zijn grootste attractie in zijn helde­re, blauwe oogen. Die kunnen iemand zóó lief aankijken, dat iedereen zich direct tot hem aangetrokken voelt. Zit men hem iets te vertellen, dan kan hij U zoo verstandig aanzien, alsof hij U door en door wil kijken. Op vertellen is hij dol, en dikwijls klinkt het:"Mamma, pertèl-pertèl". Zooals U hieruit merkt, is dit een Maleische woordvoeging; zoo zegt hij ook, als hij iets zien wil"Didi, kijk-kijk", doch hieraan is niets te doen, evenmin als aan de talrijke Maleische woorden, of liever het zoo goed als niets, dan Maleisch, dat hij spreekt, hoewel wij niets dan Hollandsch met hem spreken, dat hij zeer goed begrijpt. Het Maleisch is echter zulk een zoetvloeiende gemakkelijke taal, dat die voor een kindermond veel aanneme­lijker is. Hij begint nu zelf allerlei aardige zinnetjes te maken, en is den ganschen dag bezig; eigenlijk staat zijn mondje den ganschen dag niet stil, over alles en nog wast, dat hij in den tuin ziet, en op zijn licht ontvankelijk gemoedje indruk maakt. Grappig, als Papa "im Begriff" is, hem een standje te geven (eigenlijk een zeldzaamheid) dan roept hij spoedig "soedah, soedah", en maakt direct daarop een grapje, zoodat hij dadelijk de lachers aan zijn zijde heeft. Hij si erg geneigd alles te bewonderen en mooi te vinden; telkens hoort men "bagoes, bagoes sekali"
(mooi, heel mooi) vooral als hij in den tuin bloemen en derg. ziet. Ik herinner mij nog altijd mijn eerste bezoek aan den Wiesenhof, toen Christientje bij het wandelen zoo dikwijls uitriep "Wunderschön". Als ik Didi soms zoo enthousiastisch hoor roepen bagoes! bagoes! komt mij dit telkens in de gedach­te. Het kind is dan ook onder bizonder gelukkige omstandighe­den geboren, en alles om hem heen lacht hem toe, tot de zon en de natuur incluis.
Zooals ik U vroeger reeds schreef, kent hij den naam en het portret van Opoe op zijn duimpje. Nu is hij ook zoo ver, dat hij al de kinderen in Bussum kan opnoemen. Aardig is de volgorde waarin hij de namen successievelijk kan uit­spreken. Het eerste kon hij zeggen Joop, en daarmede begint hij nog altijd het rijtje; toen Piet; vervolgens Dikkie; spoedig kwam toen ook Miep, doch als hij Gerardje moest zeg­gen, kon hij U zoo hulpeloos onmachtig aankijken; dit was hem te kras, doch nu helpt hij zich eruit, en zegt parman­tig:"Guéraadje". Jettie noemt hij nog trouw: Tante Jajajettie. Voor een kind van 20 maanden kan dit schikken, mij dunkt; was het niet, dat zijn lichamelijke opvoeding haar vollen eisch kreeg, dan zou men soms vragen of die hersentjes ook te druk in den weer zijn; doch het is de aard van het kind; voortdu­rend is hij met iets bezig.

En nu een ander onderwerp; ik zou natuurlijk over onzen lieveling dagen kunnen doorschrijven. De vorige mail bracht mij een intense emotie, toen ik de aangetekende stukken van de post liet afhalen en daarbij een groot pakket van Jettie aantrof, en mij een groot genot daarvan voorstelde.
Het bevatte echter niets van hare hand, doch hield in het stuk van Oom Hein over Grootvader Roodhuyzen.
Tot nu toe kan ik er nog niet toe komen, er aan Oom Hein over te schrijven, en eigenlijk gezegd, zit ik er mee in mijn maag. Ik ben blij, dat U er zelf in Uw brief van 3 Febr. al een + ander over gezegd hebt. Ik moet het nog eens aandachtig overlezen, maar mijn eerst indruk was: ik hoop, dat het mij gegeven zal zijn, met mijn oudsten zoon anders om te gaan, en behalve zijn eerbied, ook zijn vriendschap en ver­trouwen te winnen. Ik weet, de tijden zijn geheel anders en mijne ideeën worden niet weinig beheerscht door mijn verblijf in de Indische maatschappij, waar de verhouding tusschen ouders en kinderen veel ongedwongener is, maar ik hoop te worden de vriend en de vertrouwde van mijn zoon, die voor mij geen geheimen zal hebben, en die mij steeds gereed zal vinden, om de vele vragen, die een kinderziel bestormen, later den jongeling en jongen man, te beantwoorden en te overleggen.
Ik geloof dan ook maar, dat door het groote tijdsverloop, de schets van oom Hein als minder geslaagd is te beschouwen. Het was mij dan ook minder te doen, om een schets van grootvader als Opvoeder of Onderwijzer, maar ik had gaarne wat meer geweten over het feit, dat mij steeds en voortdurend frappeert: hoe komt het dan een man in eene nederige omgeving geplaatst, met een uiterst schrale bezoldiging, zijn talrijke kinderen, niet -één uitgezonderd, zoo heeft weten op te voe­den, dat zij allen een zeer marquante positie in de maatschap­pij hebben ingenomen, of laat ik liever zeggen, zich allen zonder uitzondering, zich op een of ander gebied hebben onder­scheiden. (Het moge met Oom D. later minder goed zijn gegaan, het feit blijft bestaan, dat hij een hooge positie aan de Beurs heeft ingenomen!)
In Uw brief geeft U eene verklaring, als U zegt, dat Grootvader in merg en neen een gentleman was. Doch van waar komt dat, en hoe moet men doen, om dat aan zijne kinderen -onder hoogst bescheiden financieële omstandigheden mede te geven? Wat U zelf betreft, geuren wij kinderen er mede, dat men U zulk een deftige, zelfs aristocratische dame vindt. Hoe krijgt men er dat bij kinderen in, zelf voortkomen­de uit een eenvoudige omgeving, en nooit in de gelegenheid zijnde door geld de kinderen in een hoogere omgeving te bren­gen?
Dit is te meer frappant, omdat b.v. juist de kinderen van Oom Hein en Oom Dirk zoo iets burgerlijksch over zich hebben.
Als iets grappigs, en niet om te bluffen, maar omdat ik het niet in de pen kan houden, moet ik toch nog zeggen, dat iemand vond dat Didi zoo iets deftigs over zich had!
Ik moet het stuk nog eens goed overlezen, maar om U de waarheid te zeggen, was de eerste indruk een teleur­stelling.
En nu nog een financieel praatje, en wel, dat ik weer heb moeten lachen! om de uiterste geheimzinnigheid en de duisterheid, waarmede in onze familie financies behandeld worden, naar aanleiding van den aankoop van het huis in Bussum door Gerard. In andere families vertelt men er direct bij: zooveel is de kostprijs, zooveel neemt hij er hypotheek op, zooveel rente moet daarover betaald worden, en dan wordt zulk een aankoop behoorlijk gekritiseerd, of het een voordeelige of een dwaze aankoop is. Van zooiets bij ons geen spoor, en vooral vrouwen vertoonen in onze familie op financieel gebied een beminnelijke onwetendheid. Over dien aankoop in Bussum, die in een anderen kring als een evenement beschouwd en druk besproken zou worden, verneem ik slechts terloops een enkel woordje, en niemand uit zijne meening over die zaak.
Als mijne zusters soms kapitalistische neigin­gen hebben, en in geldzaken zoo dom blijven, verdienen zij er nog eens flink in te vliegen. (Dit is maar een tusschenzin.)
Zoo verwondert het mij, dat ik nooit eens een woordje hoor, of er nu door Gerard met Hanna en Jettie is afgerekend, hoewel dit mij zeer interesseert. Naar mijne meening moet dit nu niet langer uitgesteld worden. Wanneer een huis gekocht wordt, waarop waarschijnlijk hypotheek rust, is het voor alle mogelijke complicaties beter, zulk een deposito op te vragen, temeer, daar dit immers niet door de firma, doch door Gerard privé verschuldigd is? Jettie heeft in hare benar­de omstandigheden aanleiding genoeg, dit sommetje op te vra­gen, en dan kan Hanna na eenigen tijd vanzelf volgen. Aan de firma zal het opvragen van dit bedrag (mits niet op een onge­schikt moment b.v. aan het einde des jaars) geen kwaad doen, en voor de meisjes is het beter.
Ik ben aan Jettie nog altijd een advies schul­dig wat met haar legaat (en mogelijke andere economieën?) te doen. Daar zij hare bezitting steeds min of meer disponibel moet houden in hare omstandigheden en dit als een soort van bedrijfskapitaaltje moet beschouwen, zou mij eene belegging in de Spaarbank het beste voorkomen. Op zulk een bedrag maakt wat meer of minder rente nu niet veel uit, en, bij behoefte aan contanten, behoeft voor een klein bedrag geen geheel effect verkocht te worden. Men kan disponeeren, wat men noodig heeft.
Een bezwaar is: is zij zichzelf op financieël gebied voldoende meester, om er niet spoedig doorheen te geraken. Ik herinner mij nog altijd, dat zij in 1891 een benarde broeder royaal met Fl. 700.- bijsprong. Waar zijn die ronzebonzen gebleven? Verdwenen, en is het daarom misschien niet beter haar vermogen (!) wat vaster te beleggen?
Zooals U ziet, daalt mijne bewondering für dat ewig weibliche op financieel gebied beneden het vriespunt, maar dan moeten zij de gaven haar geschonken, op dat gebied maar beter gebruiken.
Een aandeeltje M.H.V. was voor Jettie's geval als belegging minder geschikt, hoewel het mij spijt, haar niet onder mijne aandeelhouders te tellen. Aan diegenen mijner dierbaren, die dit wel zijn, kan ik zeer geruststellende berichten over de vooruitzichten van dit en volgende jaren geven; misschien verbergt de schoot der toekomst nog wel eene verrassing, die zal medevallen. Dus niet verkoopen, tot geen prijs, hoor! zonder mij erin te kennen.
Nog wat over geld en vrouwen: Daarentegen heb ik dikwijls opgemerkt, dat wanneer zij zich wat moeite willen geven, en zij maken gebruik van de meestal haar aangeboren scherpzinnigheid, door vrouwen een verrassend succes op finan­cieel gebied verkregen kan worden (Dit aan het adres van Hanna!)
Nu moet ik het nog eens hebben over Uwe grappi­ge manier, om namen met een voorletter aan te duiden, zoodat wij bij de L. dikwijls in de war zijn met Lida en Lot. Maar wie wordt nu bedoeld met het volgende:"Hebt ge ook soms een portret van Oom E.? Aan Sophie stuurde hij als aanget. br. kostte 95 cent. Hij verlangt zoo naar een brief van D!"
Is dat nu een brief van Dams of van Dirk? Naar den volgorde van den zin zou ik denken aan Dams, maar wat heb ik er mee noodig, dat Oom Eef zoo naar een brief van Dams verlangt? Dus van Dirk? Nu, als ik eens met mijn tijd geen raad weet, zal ik eens zien, wat ik doe.

Er vliegen voortdurend beesten tegen de lamp aan, die zich dan met petroleum besmeeren, en mijn brief bevuilen; dit hoort zoo bij het buitenleven.

13 April.
Wat de gezondheid van Lotje betreft, kan ik U tot mijn groot genoegen zeggen, dat die zoo goed is als maar zijn kan. Nu de misselijkheid verdwenen is, ziet zij er zoo fleurig uit, als wij maar wenschen kunnen, en is het bij haar het geval, dat vrouwen in die periode zich dikwijls juist dan bizonder wel gevoelen. Wij gaan dus vol vertrouwen de groote gebeurtenis tegemoet, en geloof ik, dat zij er nog minder tegenop ziet dan ik! Met een hartelijken zoen
Uw liefh. zoon
Dirk.
*******************************

Menado 8 Mei 1898.

Lieve beste Moeder,

Daar zijn wij weder present met z'n drietjes op Uwen feestdag, om U hartelijk te omhelzen en geluk te wen­schen, en te hopen, dat U dit nog dikwijls, dikwijls moogt overdoen, net zoo lang totdat Dideman al een flinke kerel is geworden.
La, lieve Moeder, hoe goed wij het ook hebben, het onaangename van dien verre afstand voelen wij meer + meer, vooral omdat wij U in ons kind zoo veel goeds en liefs hebben te laten zien.
Wij staan dikwijls verbaasd over zijne toene­mende intelligentie; hij redeneert met een verstand, en bouwt zinnetjes zóó aardig, dat men niet begrijpen kan, dat dit een kind van nog geen 2 jaar is. Het doet echter geen schade aan zijn physiek, want het is een heerlijk gezond kind.
Met innige vreugde verbeiden wij ook de komst van het zusje of broertje. Lotje is bizonder wel en verbaas ik mij er over, wat zij kan doen, nu wij geen kokki en daarbij een plotseling aangekomen familielid te loogeeren hebben. Alle voorteekenen zijn dus goed, en heb ik ook hoop, dat het nu gemakkelijker zal gaan, dan de eerste keer.
Wat een komiek idee, als wij daar met zoo'n troepje komen aanzetten. Als alles goed gaat, zijn wij nu op de helft. Dus nog twee verjaardagen en dan zijn wij er zelf bij. Ik kan mij er nog niet indenken, dat ik eenmaal heerlijk rustig in Holland zal zitten, zonder op stel en sprong te staan, weer naar Indië terug te moeten. Hierin geef ik Lotje volkomen gelijk: liever een jaartje langer, en dan alles goed en terdege afgedaan, zoodat er van teruggaan geen sprake meer is, dan haasten om weg te komen en later weeg weg moeten.
Bij mij weegt ook vooral het financieële: er moet een stevig fondament zijn, anders durf ik een huishouden in Holland niet aan.
Wij genieten hier anders zoo vele zegeningen als wij maar verlangen kunnen; alleen die afstand.
Bijgaand nog ons verjaarscadeautje, en hopen wij speciaal, dat U dit voor Uwe genoegen zult besteden.
Met hartelijke kussen
Uw liefh. zoon
Dirk.
********************************

Menado 25 Mei 1898.

Lieve beste Moeder,

Ik heb nog juist een rustig uurtje vóór postsluiting en daar ik voor mijn lessenaar op kantoor zit, en nog geheel in de zakenstemming ben, wil ik dit gebruiken, om het meer of minder zakelijke in Uwe brieven van 3 en 31 Maart te beantwoorden.
In den eersten brief schijnt U van meening te zijn, dat U de adhaesie van Uwe kinderen noodig hebt, wanneer U wat voor Uwe kleinkinderen wilt doen, of wel en of ander van Uwe inkomsten voor iets anders dan Uwe eigen behoeften wilt besteden. Wel, Mamaatjelief, hoe komt U aan dat zonderling idee? Ik geloof, dat geen van Uwe kinderen het in hun hoofd gekregen zouden hebben, daarover te piekiren, als U er niet zelf over begonnen was, en ik weet zeker, dat -al zijn we nu ook bejaarde dertiger- bij geen van drieën dit idee zou zijn opgekomen, ja, ik ben overtuigd dat bij ons het respect voor U zoo diep ingeworteld is, dat, al hebben we ook grijze haren gekregen, we ons nooit zulk een kritiek zouden durven veroor­loven. Wat wij van onze kant bijdragen staat geheel in verhou­ding tot onze krachten, en Lotje en ik hebben gelachen om het idee dat U aan iemand daarover rekenschap verschuldigd zoudt zijn. Integendeel, als U nadat aan Uwe behoeften voldaan is, nog wat over hebt, om wat voor een ander te doen, is dat voor ons een zeer aangenaam idee, daar het dan zeker is, dat het goed besteed wordt, en een vrij wat prettiger gedachte, dan b.v. het geld gaf, dat ook door mij te Merzig werd aangereikt. Wanneer U het weinige dat overschiet, in stilte ging oppotten, dat zou ik een onaangenaam idee vinden; integendeel, we vinden het heel prettig als U ook in dat opzicht de positie die U toekomt, naar behooren kunt ophouden. Nog eens, lieve Moeder, laten zulke ideeën niet meer bij U opkomen; U zoudt het anders nog eerder met Lotje aan den stok krijgen, dan met mij.
Een tweede vraag in Uw brief van 31 Maart betreft, als ik het goed begrijp, de quaestie, wat U met de money zult doen, wanneer Gerard U eene vergoeding geeft voor den tijd, dat hij op Sario te Bussum heeft gewoond. En opnieuw moet ik antwoorden: Maar Opoelief, wat hebben wij daarmede te maken? Natuurlijk, dit extraatje incasseeren en dan eens in de bus blazen,. op reis gaan, pleizier maken, nieuwe japonnen bestellen, of wat dan ook; wel, men behoeft in Amsterdam nog niet verlegen te zijn, hoe men zijn geld kan besteden? Wanneer mij nooit ingewikkelder financieele quaesties voorgelegd worden, ben ik best tevreden op zulke vragen is het antwoord nogal gemakkelijk.
Lotje maakt het goddank uitstekend, en doet mij drie keer op een dag versteld staan, door haar zeer gezonde eetlust. Als onze tegenwoordige logé weg is, ben ik van plan Sario voor een ieder te sluiten, en wil ik geen extra drukte voor Lotje meer hebben. Het is anders verbazend, zoo goed zij zich houdt.
Wij kunnen dan in kalmte e met het grootste genoegen de groote gebeurtenis in Aug. afwachten; wij zijn er erg blij mee, maar het is wel een groot verschil met de eerste keer, zoo veel geruster zijn wij op vele punten. Alleen tegen het feit zelf zie ik veel meer op, dan de eerste keer, nu ik weet wat het is. Didi begrijpt er natuurlijk niets van, maar als ik hem vraag wat hij graag wil hebben, zegt hij zeer gedecideerd "zusje". Hiermede stemmen vader en zoon volkomen overeen; ik ook zou zeer gaarne een kleine Johanna wenschen, hoewel ik natuurlijk ook op een tweeden zoon, die naar Lotje's lieve overleden broeder Fernand genoemd zal worden, erg trot­sch zal zijn. Van Dideke kan ik niet genoeg de lof zingen; physiek kerngezond en bizonder sterk; van gemoed innig lief, hartelijk aanhalig, gehoorzaam, beleefd, vrijmoedig; verstand, bizonder vlug bepaald zeer verbazend intellectueel; van uiter­lijk een engeltje met die prachtige oogen en mooie krulletjes.
Hebt U ooit zoo'n bluffende vader gezien? maar het is werkelijk iets buitengewoons. Gelukkig beginnen nu de Hollandsche woordjes te komen en heel duidelijk zegt hij: mooie kleine poesjes. Nu ik over hem schrijf begin ik zoo te verlangen hem zelf naar bed te brengen, dat ik gauw naar huis ga.
Een hartelijken zoen van Uw liefh. Dirk.
*******************************************


Menado 7 Juni 1898.

Lieve beste Moeder, \

U moet het heden zonder een brief van mij doen, daar ik nauwe­lijks vóór postsluiting gereed kan komen. Gisteren was mijn lieve vrouw jarig, ,welke feestdag door die nare boot erg bedorven werd, hoewel het begin van den dag erg aardig en feestelijk was, en Didi blijkbaar onder den indruk was. Hij is zoo innig lief, en zoo dol op zijn Mamatje (en op Papatje niet minder). Heel aardig dat U Mevr. Koopmans gelogeerd hebt. Ze was er erg opgetogen over, eb scheen het heerlijk bij U gehad te hebben. Kon mijne vrouw ook maar eens zoo'n logeerpartijtje bij U hebben; maar dat later.

Dag lieve Moeder, vele groeten
Uw liefh. Zoon

Dirk.
*****************


Menado 3 Juli 1898.;

Mijne lieve beste Moeder,

Doel dezes is alleen om ten geleide te strekken aan den brief van Lotje, die ik vast vooruit naar de post laat brengen. Morgenochtend is er echter nog eene nasluiting, en hoop ik daarmede nog wat meer van mij te laten hooren.
Als U deze ontvangt,kan ook ongeveer het tele­gram komen, over de verwachte gebeurtenis, die wij wel met eenige spanning, maar toch vol moed tegemoet gaan. Uw liefh Zoon
Dirk.
*******************

Menado 22 Juli 1898
Mijn lieve beste Moeder,

Nog juist intijds voor het vertrek van de boot, ontvingen wij van den photograaf de proeven van het laatste portret van onzen lieveling, en haasten wij ons, U die nog met deze boot toe te zenden. Naar ons idee zijn zij zeer goed geslaagd, al kijkt hij wat ernstig, en al is hij juist zoo lief als hij lacht; 't is anders sprekend Didi. Zooals U misschien zult herkennen heeft hij het matrozenpakje aan, dat U indertijd gezonden hebt, en dat hem nu uitstekend past. Wij zullen deze keer eens in de bus blazen en er genoeg van laten maken, om er aan alle zusters een te zenden.
A propos, van dat eerste groepje van ons drie­n, dat U hebt laten namaken, hebben wij er zelf geen; wilt U zoo goed zijn, om er ons ook eentje van te zenden.
Ik ben erg benieuwd de verschillende opinies over ons schattekind te hooren, want ik moet eerlijk bekennen, dat ik een kolosssale vadertrots bezit.
Daar schiet mij ineens te binnen, dat wij verleden op het achterste blad van "Woord en Beeld" drie Volendammertjes hebben ontdekt; die zijn zeker van Jettie? Spoedig krijgt Didi haar prentenboekje, doch dan mag het wel spoedig vernieuwd worden; Hij is dol op vertellen, en dan moet zoo'n boekje overal mee.
Lotje zal U niet meer met deze mail schrijven; het is beter van niet, daar wij den groote gebeurtenis nu elken dag verwachten. Wij hebben al eens een loos alarm gehad, hoewel het volgens de officiële berekening eerst tegen 2 Aug. moet gebeuren. Zij is gelukkig heel wel, en de Dokter heeft ons allen moed gegeven, dat het deze keer voorspoedig zal afloopen. De baker is in huis; hetzelfde meisje, dat bij Didi's geboorte geweest is. Het wiegje is gereed, deze keer beeldig met blauw, waarin de bekentenis opgesloten ligt, dat wij er graag eene Johanna Constance in zullen zien liggen. Doch ook zeer dankbaar zullen wij voor een broertje zijn, want hoe aardig als zij naderhand van ons huis in de buurt van het Sarphatipark samen naar school zullen stappen. Ook een kleine Joseph Charles Fernand -naar Lotje's oudste broeder- is ons van harte welkom.'t Is wel een groot verschil, zulk een tweede bevalling met de eerste, daar men nu niet meer zoo totaal onvoorbereid is, en de vrees voor het onbekende niet meer zoo groot was. Te meer, nu de Dokter de zaak nogal gunstig inziet, zijn wij vol moed. Ik moet anders eerlijk bekennen, dat het voor een man een erg unheimisch idee is, zoo op stel en sprong te zitten, en elk oogenblik geroepen te kunnen worden, terwijl het aan den anderen kant nog weken kan duren. God geve, dat alles afloopt, zooals wij hopen, en ik U per volgende boot kan telegrafeeren.
Lotje houdt zich anders bizonder goed; het is eene heerlijkheid zulk eene flinke vrouw te hebben; tot het laatste toe blijft zij bedrijvig.
Didi is er aardig met het kleine broertje
, dat aan den overkant bij de familie Carpentier Alting is gekomen. Hij vraagt nu telkens ook om een broertje en is erg onder den indruk van die mooie wieg. Als men nu dit flinke kind ziet, kan men haast niet begrijpen, dat hij er ook in gelegen heeft.
De post dringt mij tot sluiten. Doet U de hartelijke groeten aan allen van allen op Sario, en ontvangt U een hartelijken zoen van
Uw liefh. zoon
Dirk.
********


Menado 3 Aug. 1898.

Lieve beste Moeder,

Wij kunnen U met deze boot nog geen gewichtige tijding mede­deelen, daar wij nog steeds in afwachting zijn. Volgens onze berekening zou het eigenlijk twee dagen eerder dan Dideman moeten gebeuren, dus dan zou het overmorgen of den 5en zijn. Lotje is gelukkig bizonder wel en opgewekt, en kalm; Didi is allerliefst, maar ik voor mij kan niet zeggen dat ik zulk een periode van afwachting erg prettig vind. Uw brief van ...Juni uit Bussum gisteren ontvangen, waarvoor wel bedankt. Gelukkig is ook bij U alles goed.
Wij zonden U heden nog een stelletje photo's, ook ons groepje; zooals U ziet, heb ik een vermageringskuur hoog noodig. Ook aan Lot zonden wij een stelletje en tevens een van Didi aan Lida, Hanna & Jettie. De zusters buitenslands en de anderen komen dan per volgende aan de beurt. Bijgaand ook nog het 3e kwartaalswisseltje.
Van Koopmans met deze boot ook nog niets ge­hoord, dan dat zij in afwachting zijn . Wij zijn ook daarnaar erg benieuwd. Er zijn thans vele dameslotgenooten op de plaa­ts, de dokter heeft veel te doen.
Didi gaat nu gelukkig veel meer Hollandsch spreken, alleen sukkelt hij evenals zijn vader met de R. Het is anders frappant, hoe juist hij zich in het Maleisch weet uit te drukken, hoe aardig hij zijn zinnetjes maakt, en hoe hij met de moeilijkste woorden overweg kan. Het klinkt veel muzikaler dan het Hollandsch.
U wilt dit korte epistel wel voor lief nemen, daar ik maar kort op kantoor blijf, om het noodigste af te doen, en spoedig weer naar Sario terugkeer waar alles gereed is, om de lieve kleine Johanna? te ontvangen. God geve, dat alles goed afloopt
Uw liefh. Zoon
Dirk.
****************************************

TELEGRAM EN GEBOORTEAANKONDIGING.


Sario 12 Aug. 1898

Lieve beste Moeder,

Tot onze groote vreugde en dankbaarheid kunnen wij U berichten, dat wij een zoon zijn rijker geworden. Eer­gisterenavond, Woensdag 10 Augustus, des avonds om 7.20 werd onze lieve Joseph Charles Fernand geboren., Gelukkig was er heden juist een extra-boot, en kan ik U daarmede tevens tele­grafeeren, dat alles "allright" was. Er zijn nu twee etmalen verloopen, en gelukkig is alles uitstekend gegaan. Het voor­naamste is, dat de kleine baas reeds het heerlijke plekje aan moeders borst heeft weten te vinden, en dat Moeder tot haar innige dankbaarheid ook volkomen in staat is, hem volop te geven. Het is een lief, gezond, flink kindje, echter niet zoo groot als Didi indertijd, en is hij ongeveer een pond lichter. Verder heeft hij een massa donker haar, waarschijnlijk krul­lend, maar zijn oogen zijn blauw, evenals Didi. Hij zal overi­gens meer op zijn moeder dan op mij gaan lijken, en zou daar­door een groote wensch van mij vervuld worden. Jettie zal het ook aardig vinden, als er nu eindelijk eens een deVriesenkind komt, dat niet blond is. Tot dusverre is het evenals Didi, een erg zoet kind, vooral vandaag nu hij heerlijk zijn buikje gevuld heeft en heeft hij lekker doorgeslapen.
Tot onze groote dankbaarheid had de bevalling een geheel normaal verloop, heel wat anders dan de vorige keer, en hebben wij een uitstekende hulp gehad aan Dr, A.H. van der Weerd, die alles zelf, en met de uiterste zorgvuldig­heid, volgens de laatste antisceptische methode, bezorgd heeft. Lotje is dan ook, gode zij dank, geheel ongedeerd uit den strijd gekomen, en hoewel zij natuurlijk de eerste negen dagen het bed moet houden, is zij volkom,en wel. Het is en blijft anders een ontzettend aangrijpende gebeurtenis, en vordert van een vrouw een bijna bovenmenschelijke inspanning. Des morgens vroeg hadden wij den dokter laten roepen, doch hij ging weder naar huis, daar er nog niets bizonders was. 's Middags om 5 uur was hij terug; toen begon het ook flink, doch gelukkig hoorden wij reeds om 7.20 het lieve kinderstemmetje. Dit mag een voorspoedige bevalling genoemd worden, doch ik verzeker U, dat het uren zijn, die medetellen in een menschen­leven.
Ik moet anders eerlijk bekennen, dat ik deze keer erg tegen de gebeurtenis heb opgezien, omdat ik telkens weder de verschrikkingen van de eerste keer voor oogen kreeg. Bovendien was er ca. drie weken van te voren een loos alarm geweest, waardoor wij 's nachts den dokter hebben laten halen. Daardoor zaten wij al dien tijd op stel en sprong en daar hij eigenlijk twee dagen vóór Didi had moeten komen, agiteerde het mij in niet geringe mate, toen het later werd. Wel zeide ons de dokter, dat er niets verontrustends was, en voorspelde hij eene voorspoedige bevalling, doch dit nam mijne ongerustheid niet weg. Gelukkig heeft Lotje zich aldoor kapitaal gehouden, doch wij zijn beiden erg blij, dat alles goed en wel achter den rug is.
Wij kunnen ons beste begrijpen, dat U bij ontvangst van het telegram een gevoel van teleurstelling niet zult hebben kunnen onderdrukken, en dat U met een eigen pete­kind heel erg ingenomen geweest zou zijn. Ook wij hadden het erg aardig gevonden, doch gelukkig hebben wij er niet vast op gerekend, en geen voorkeur getoond, en wat ons is toegedacht, ontvangen wij met liefde en dankbaarheid. Ook, lieve Moeder, zonder voorbarig te zijn, maar wij geven de hoop nog niet op, en wie weet, wat de toekomst nog brengt. Hoe aardig anders, twee jongens, en wat kunnen die twee elkander naderhand goed bijstaan. Didi's ledikantje is bij ons in de kamer blijven staan, daar wij 't niet over ons konden krijgen, om hem te verbannen, te meer, omdat Broertje heel niet lastig is. 's Middags deed ik een dutje in d logeerkamer en vond ik 't toen een heerlijk idée, dat Moeder daar zoo gerust lag, met twee flinke zoons bij zich. Welk een rijkdom en welk een gerust­heid, als God ons de kracht laat, om hen tot flinke jongeman­nen te vormen, dat Moeder dan, behalve mij, nog twee wachters heeft.
U begrijpt, dat onze terugkeer in deze dagen weder dikwijls het onderwerp van gesprek is; hoe aardig, als wij daar naderhand met twee stevige bollebazen komen aanzet­ten, vooral wanneer het een blondje en een bruintje is. Ik zit dezen brief maar zoo tusschen de bedrijven door te schrij­ven, met Didi naast mij, die druk prentjes zit te kijken. Ik kan ook aan niemand anders meer schrijven, dus wilt U wel zoo goed zijn aan Herman & Cato het voornaamste mede te delen; het zal hun zeker interesseeren dat onze adé (Maleisch voor jong­ste kind) met eem Meyers voornaam waarschijnlijk ook een Meyers gezichtje krijgt. Natuurlijk wilt U wel ook broers & zusters het noodige mededeelen. Ik hoop in deze dagen eens den achterstand in brieven bij te werken, vooral aan Hanna, die wij nog niet eens voor haar cadeautje bedankt hebben. Als zij echter de vreugde van Didi gezien had, toen de soldaten uitge­pakt werden, had zij niet smeer kunnen wenschen; het kind was letterlijk opgetogen, en het is nog altijd zijn onafscheide­lijk speelgoed. Didi is erg onder den indruk van de komst van het kleine broertje; telkens wil hij het een zoentje gaan geven, en "kilie kilie" met zijn handje doen. Maar wat een kolossale grote jongen; hoe is het mogelijk dat hij voor twee jaar ook maar zoo'n peuzeltje was. Hoe grappig, dat zij maar met een tusschenpoos van een dag jarig zijn. Welk een gedenk­dagen in Augustus. Nu moet ik heusch eindigen met een harte­lijke omhelzing
Uwe dankbare kinderen
Dirk en Lotje.
****************************************



Menado 28 Augustus 1898.

Lieve beste Moeder,

Het is al.sof het noodlot er mede speelt, maar deze boot heft ons weder verrast, en daardoor heeft Lotje tot haar grooten spijt geen tijd meer kunnen vinden, om U te schrijven. U begrijpt , Moeder van twee zonen hoeveel dat te doen geeft.
Ik kan U gelukkig niets dan goede berichten zenden. Lotje is weder op den been, heeft reeds gebaad en is weer flink bezig. Het is anders niet te ontkennen, dat zooiets een vrouw flink aanpakt, en is dit haar ook wel aan te zien, maar bepaald iets gemankeerd heeft zij goddank niet. Gelukkig heft zij overvloed van voedsel, en is het merkwaardig, hoe dit de kleine Ferry is aan te zien. In de 18 dagen van zijn leven is hij reeds ruim twee pond aangekomen, zoodat hij het minde­re, dat hij bij zijn komst woog, reeds flink heeft ingehaald. Het is een lief, zoet kind, geen wonder, als Moeder eigenlijk meer heeft, dan hij kan verorberen; in het begin snapte hij nog niets van het onderscheid tusschen dag + nacht, en keerde hij dit wel eens om, wat natuurlijk erg vermoeiend voor Lotje was, als zij hem 's nachts dikwijls moest helpen. Dit begint nu ook al beter te gaan, en begint hij al aan de discipline te wennen. Het vis een lief, fijn gezichtje met overvloed van donker zwart haar, en twee o! zoo verstandige blauwe oogjes. Wij verbeelden ons zelfs, dat hij al wil lachen. Gelukkig, dat ik dat dagboek van Didi heb; nu kan ik eens nazien wanneer onze oudste dit voor het eerst gedaan heeft.
Didi is in deze dagen veel met mij geweest, en vooral nu Menado zich in feestgewaad begint te steken, is hij niet te houden, als ik naar stad ga.
Nu dribbelt hij ook hier op kantoor rond, en maakt het ons alleen eigenlijk een beetje lastig, maar bij ieder van het personeel heeft hij een wit voetje. Het is een engel van een schat van een kind; U moest dat babbelen hooren; hij is soms bepaald komiek.
Het bericht van Herman, dat ons door U op zulk een fijngevoelige en juist begrepen wijze werd medegedeeld, was voor ons aan den eenen kant een groote geruststelling, omdat hij nu eene zorgvuldige verpleging geniet, waarnaar zoo lang verlangd is geworden,. Aan den anderen kant geeft het toch altijd een pijnlijke emotie, dat het nu tot een feit gekomen is, en ben ik zeker, dat Lotje dit zich in stilte zeer heeft aangetrokken, hoewel, zooals ik zeg, het nare gevoel van ongerustheid, dat hij aan zijn lot was overgelaten, is verdwe­nen.
De hulp, die Gerard hierbij bewezen heeft, wordt speciaal door lotje, zeer door ons gewaardeerd en zood­ra, ik een rustig oogenblik heb, zal ik hem bedanken. Tevens om hem met de goeden uitslag van Joop's examen te felicitee­ren.
En nu moet ik heusch uitscheiden, daar de boot dringt.
Doet U onze hartelijke groeten aan allen en ontvangt U een flinke omhelzing namens het viertal op Sario van
Uw liefh. zoon
Dirk.
*************************


Menado 13 Sept. 1898


Lieve beste Moeder,

Tot onze groote vreugde kunnen wij U over de ontwikkeling en de gezondheid van onze beide lieve kinderen niets dan goeds melden. Onze jongste doet al zijn best druk in te halen, wat hij bij zijn geboorte minder was dan Didi, en onze oudste begint gelukkig nu ook al heel aardig Hollandsch te babbelen. Wat een rijkdom, om van twee zonen te kunnen spreken.
Lotje is wel weer geheel op orde, doch eigen­lijk gezegd heeft zij te weinig slaap. Onze Ferry kan er maar niet toe komen om den geheelen nacht door te slapen, en dit vermoeid erg. Van nacht b.v. heeft hij 3 keer om een borreltje aangeklopt, en dit is veel te veel. Met geduld en overleg moeten wij dit overwinnen, doch het pakt Lotje bepaald erg aan.
Lotje zegt, dat zij U een heel bestellings­lijstje heeft gestuurd. Mag ik nog daarbij voegen:
een paar bretels, doch niet met elastieken draagbanden en katrolletjes; dat zit mij aldoor te spannen en te drukken, en maakt mij bij groote warmte benauwd. Svp gewone banden met een gesp, die ik naar verkiezing kan verschuiven.
Nog een paar pantoffels, doch echt met vilten zolen, en niet van leder, om onhoorbaar door het huis en de kamers te kunnen sluipen, als moeder en de kinderen slapen.
Voelt een van de tantes zich soms geroepen om Didi een cadeautje te sturen, dan zou een eenvoudige toverlan­taarn voor hem heerlijk zijn.
Pakt U svp alles maar in postpakketten. Dat is eene heerlijke en spoedige verzending; misschien kunnen ze U bij Gerard er wel aan helpen. Als het eerst bij de M.H.V. op ander goed blijft wachten, duurt het eeuwen.
De kosten zal Rogge U wel vergoeden.
Dag, lieve Moeder, vele hartelijke zoentjes van Uw kleinkinderen en van Uw liefh. zoon
Dirk.
***********************


Menado 28 September 1898.

Lieve beste Moeder,

Deze boot bracht ons Uwen lieven brief van 9 Aug. waarvoor hartelijk dank. Even toch een intermezzo; wij vinden Uwe tegenwoordige kleine velletjes met tierlantijntjes lang niet zoo gezellig er uitzien als Uw vorige papier. Met Uwen volgenden denken wij bericht te ontvangen over ons tele­gram en over het portretje van Didi, waarmede wij, zooals U ziet, Uwen wensch zijn voorkomen.
Aan alle zusters hebben wij er thans een gezon­den; heden ook aan Gerarda aan Uw adres in Bussum, dat U wel zult willen verder expediëeren. Bij nader inzien zend ik dezen echter maar weder naar Amsterdam.
Uw jongste kleinkind is ook weder een schat. Hij begint nu beter te beseffen, dat de nacht is om te slapen , en was b.v. vannacht maar ééns wakker., Hoe jammer, dat kinderen dit eerst in de tweede maand beginnen te begrijpen, en in de eerste maand, juist als moeder zoo hoognoodig behoef­te aan rust heeft, 's nachts telkens om Moeder roepen. Lotje is dan ook nu weer perfect, en doordat zij thans zoo veel beter kan slapen, ook veel sterker, dan in het begin van Ferry's komst. Innerlijk trotsch ook, dat zij het kleintje zoo volop kan geven, want terwijl hij bij zijne komst minder woog dan Didi, is hij hem nu al vooruit, en een lekker dik molletje geworden.
Behalve voor de ouders, is, zegt men gewoonlijk aan een klein kind niet veel aan, doch van onzen jongste kunnen wij ook nu reeds zeggen, dat zijne oogen een sieraad zijn; geestige, donkerblauwe kijker. Didi is schattig lief, en erg aardig voor zijn broertje; als een echte jongen, is hij echter soms bepaald stout, en dit is voor zijne ouders een heel moeilijk geval, want heeft hij een standje in de gaten, dan maakt hij er zich direct met een grapje van af en dan is het: j'ai ri, me voilà désarmé Wat wij erg prettig vinden, is zijn vriendelijkheid ook tegenover vreemden en minderen. Onlangs was hij in een toko tegen een ouden leelijken Chinees zoo allerliefst, dat die man erdoor geheel overdonderd was. Dat zijn ze van een anak blanda niet gewend.
Deze boot (gisterenavond gekomen en vanochtend weder vertrekkende) bracht ons ook een brief van Jettie; zoodra ik thuis en op adem ben, ga ik hem zitten lezen; er was nog geen tijd voor. U moet Lotje voor deze boot excuseeren; wij dachten dat hij een dag later zou weggaan, en daardoor is Uw brief in de pen gebleven. Dus tot de volgende! Vele zoen­tjes van de jongens aan Opoe.
Uw liefh. zoon
Dirk.
*****************************************



Menado 4 November 1898

Lieve beste Moeder,

Met de voorige boot ontvingen wij Uwe heerlijke brieven over de Kroningsfeesten, die wij nog dikwijls lezen + herlezen; ook den brief van Jettie.
Die boot, nog geen week geleden, moesten wij tot ons leedwezen zonder een lettertje laten weggaan door groote drukte, doch deze volgt hem op de voet. Bovendien voelt Lotje zich niet lekker genoeg, om een flinken brief te kunnen schrijven. Er zijn weer zoowat steenpuisten op lastige plaat­sen, ook wat aan haar oor etc., daardoor koortsigheid, hetgeen misschien ook wel aan de groote warmte de laatste dagen ligt. Het heeft echter niets te beteekenen, doch genoeg om niet tot brievenschrijven -bij ons levendig huishouden- te kunnen komen. De voeding van den kleinen Ferry heeft er gelukkig niet onder te lijden. Hij krijgt volop en ziet er dan ook uit als een wolk. Het is een bizonder lief en vroolijk kind; hij kraait aldoor van pleizier. Buys van Talisse heeft een week bij ons gelogeerd en vroeg heel verwonderd: Maar wanneer huilt dat kind dan toch eens. Zonder bluffen, het is ook weder bepaald een mooi kind, en meenen wij zelfs, dat hij mooier wordt dan Didi. Doch dat komt er allemaal niets op aan; de hoofdzaak is gezond, lief en intelligent en daarvan zijn alle verschijnselen.
Didi is een schat, en als hij om en bij U is, behoeft men zich niet te vervelen. Zijn grootste genoegen is plantjes kijken; de illustraties zijn nu vol van Gladstone, en dan komt hij heel duidelijk, den naam op z'n Engelsch uitge­sproken vertellen:"Papa, meneer Gladstone is gestorven". Hij begint nu heel aardige Hollandsche zinnetjes te maken. Prach­tig vindt hij, als ik verzen voor hem opzeg. Hij ging toen boven op een kist staan en deed mij precies na (natuurlijk alleen klanken) met gebaren en al. Soms sleept hij zijn kleine bamboe leunstoeltje naast mijn stoel, haalt dan een krant, houdt iets als een sigaar tusschen zijn wijs- en middelvinger, en gaat dan naast mij ook zitten lezen. Aan het ontbijt zit hij naast mij, en dan ligt het blaadje van den scheurkalender naast mij, en vraagt hij geregeld naar de groote letters van de maand. Voor wij het weten, wed ik, kan hij al lezen.
Het moeilijkste is, hem gehoorzaam te houden, daar het dienstpersoneel hierin met alle kracht tegenwerkt, Allen zijn dol op hem, en hij regeert over hen als een kleine generaal. Het komiekste is, als oudere kinderen bij hem komen spelen en hij dan opeens zijn minderheid voelt.
Nog een maand of twee, dan is Koopmans weer hier. Dan heb ik eens eene vacantie welverdiend, en zal ik die dan ook spoedig nemen, doch door te brengen op Sario. Het is geen genoegen om met kinderen op reis te gaan. Wij zullen dan kalm thuis blijven, en denken, dat wij ergens in de bovenlan­den zitten.
Lotje zendt U hare liefdevolle groeten, en belooft U een langen brief, zoodra alles weer in orde is. O ja, er is weer een andere keukenmeid; de vorige kon niet eens aardappelen koken. Dat is eene ellende, en voor een huisvrouw afschuwelijk. Op heel Menado is geen enkele koki, die behoor­lijk biefstuk kan bakken. Dat doen de dames zelf. Haar onge­steldheid heeft anders niets te beteekenen is geheel passager.
Bijgaand nog het 4e kwartaalwisseltje.
Nu, lieve Moeder is het mijn tijd, om naar mijn heerlijk prettig thuis en kostbaren schat van lieve vrouw en flinke zoons terug te keeren.
Vele groeten aan allen.
Uw liefh. zoon
Dirk.
***********************************


Menado 23 November 1898.


Mijne lieve beste Moeder

Zooals U uit dit couvert zult bemerken heeft Lotje zich met deze mail kolossaal uitgesloofd, en daarmede glansrijk het bewijs geleverd, dat alle onlekkerigheid voorbij is. Inderdaad is zij heerlijk gezond, evenals Uwe beide klein­zonen. Twee jongens als wolken; alleen Didi ziet, als alle Indische kinderen, erg bleek. Maar deed zijn vader dat ook niet als klein kind? Wij hebben een berg brieven en felicita­ties gekregen; wij worden nog niet vergeten. Alleen schijnt niemand aan een advertentie in de krant gedacht te hebben, en ik heb er niet extra over geschreven, omdat men het de vorige keer vanzelf gedaan had. Ook jammer, dat Cato geen bericht van het telegram ontvangen heeft, en zich daardoor ongerust ge­maakt heeft, maar waarom heeft zij niet eens bij U geïnfor­meerd? Het spijt mij maar half, dat Joop gezakt is; hoe komt een kind er toe tandenjood te willen worden?> Dat is haast abnormaal; zoo'n vies, execrabel vak. Alleen het geld verzoet hierbij de narigheid; doch een kind van 12 jaar denkt toch niet alleen om geld. Het lijkt bijna eene idiosyncrasie. Ik heb altijd wel gevreesd dat die dorpsschool in Bussum niet je dat was; ik hoop tenminste dat onze jongens in Amsterdam zullen schoolgaan. Hiermede staak ik mijn gemopper -hoewel ik overigens in high spirits ben- en blijf
Uw liefh..
Dirk.


Menado 22 December 1898


Lieve beste Moeder,

Een enkel woordje maar in groote maildrukte om U te melden, dat ik met deze boot een uitvoerigen brief aan Gerard verzend (is Jettie nu te vreden? met de volgende krijgt U ook een stelletje Talisse photo's) waarin ik hem verzocht, om voor de as. zilveren bruiloft op 10 April 1899 van Christine, in overleg met U, een cadeau te bestemmen namens Lotje + mij, waarvoor wij F.100.- ca. F.150.- hebben beschikbaar gesteld. Mij dunkt, kan er gezamenlijk iets goeds + nuttigs gedaan worden, des te beter, doch wij laten het geheel aan U beiden over!.
Verder zond ik U een pak photo's, inhoudende vijf groote, n.l. voor U, Gerarda, Lida, Hanna, Jettie en één kleine voor U. Op deze laatste in onze zéér mooie Ferry beter te zien. Aan Gerard en Christine reeds gezonden; aan Sophie zend ik per volgende; gisteren een langen en aardigen brief van haar ontvangen.
Uw laatste brief was van begin October en die van kantoor uit Amsterdam van 10 November, wij hopen niet, dat er een verloren is geraakt.
Ik heb met deze mail veel te doen gehad; als ik een volgend keer er tijd voor heb, komen de ongetrouwde zus­ters ook eens aan de beurt.
Dag Moeder een heerlijken zoen van Uw
liefh. zoon
Dirk

in haast.
***************************************************